Waarom ik opeens aan hen moet denken? Omdat hun huis nog tegenover ons huis staat. Er zitten tijdelijk Polen in. Aan de andere kant ten zuiden staat ook een huis leeg. Ook daar zitten Polen. We noemen ze de Noordpolen en de Zuidpolen. Piet stierf drie jaar geleden en Adriaan vond ik een jaar later dood in zijn stoel. Pet af, alsof hij was ingeslapen. Vredig.
Toen we hier kwamen wonen ging ik naar Piet en Adriaan, twee vrijgezelle broers die daar hun boerderij met koeien hadden. Ze waren een begrip, een rudiment uit het voorbije Brabant van keuterboertjes. Ik stelde me voor. Ze vroegen niet wat ik deed of hoeveel kinderen we hadden, nee, Piet vroeg: “Kunde gij rikke?” Kaarten was belangrijk!
Ze waren er opgegroeid en hadden de boerderij van hun ouders overgenomen. Van de wereld wisten ze niet veel, maar iedere grasspriet in de buurt kenden ze. Geweldige buren. Met hun heengaan stierf er een stukje Brabant dat ik het nog kende uit mijn jeugd.
Ik stond met Adriaan bij een mevrouw die ’s avonds met de fiets op de Eerdsebaan was gevallen. Ze had overgegeven. Toen de ambulance haar had meegenomen bleven we samen op het fietspad staan. Ik haalde een emmer water om het braaksel weg te spoelen. Het was middernacht, dus ik wilde terug naar mijn eigen huis. Maar dat was niet de bedoeling. Adriaan begon een heel gesprek over dat mensen met een hersenschudding wel vaker moeten overgeven (‘kitsen’). “Ja dè zegge ze, hè”. Opmerkzaam als hij was voegde hij toe: “D’r zate bôntjes bè”. Ik vroeg nog wat hij bedoelde. Hij zei nogmaals “D’r zate bôntjes bè” om te vertellen dat de vrouw boontjes had gegeten aan het braaksel te zien.
Ze wisten niets van de wereld, maar observeerden genadeloos hun directe omgeving. Piet en Adriaan, jullie zijn in mijn gedachten.
Henk