De rijke verzameling schepenprotocollen uit het oud archief van vóór 1811 biedt legio mogelijkheden om voor de komende periode een serie historische nieuwtjes samen te stellen. We baseren ons dan in eerste instantie op alle zgn. getuigenverklaringen en interrogaties [= ondervragingen] over allerlei gebeurtenissen van uiteenlopende aard en lengte. Gelet op wat we in deze moderne tijd allemaal meemaken zal iedere lezer tot de conclusie komen dat er in wezen niets nieuws onder de zon is, alleen de omstandigheden waren anders.
Een brute overval
Op het Schijndelse raadhuis passeert op 16 juni 1796 een akte op verzoek van Mr. A. van Hanswijk hoog- en laagschout van stad en meierij over een voorval te Gemonde onder Schijndel. Het misdrijf wordt omschreven als een ‘geweldige huijsbraak en dieffstal’ ten huize van de weduwe Willem Adriaan Schellekens onder Gemonde jurisdictie van Schijndel. Dat zou al gebeurd zijn in de nacht van 8 januari 1796. Gijsbertus Adriaan Verhagen en Watse Sibius van Andringa uit het schepencollege, geïnformeerd zijnde over dat nachtelijk drama, zijn meteen naar het huis van Schellekens gegaan waar enige booswichten op een violente wijze te keer waren gegaan.
Waarom die informatie pas een half jaar later boven tafel kwam is gissen.
Geroutineerde gauwdieven
Het waren geweldplegers van de bovenste plank die op het platteland van Brabant al meer hadden uitgevreten en overal volgens hetzelfde stramien te werk gingen, mits het huis wat ze op het oog houden hen daartoe in staat stelde. Het lukte in Gemonde dus wonderwel.
Door de keldertralies te forceren wisten ze het huis binnen te dringen, in eerste instantie twee jongens van 14 en 16 jaar en later enige andere manspersonen, men dacht een bende van zeven, behalve degenen die buiten stonden; drie à vier van de booswichten kwamen aan het bed van de weduwe met hun snaphanen op de dekens slaande, terwijl ze blote messen in hun mond hadden en de weduwe schrok wakker van al dat geweld. Ze moest aanwijzen waar haar geld lag en dan zou haar geen kwaad gedaan worden was de slogan. Een van de dochters die op haar bed lag was uit voorzorg al vastgebonden en de weduwe werd plotseling bruut van haar bed getrokken. Ze wees dat gespuis het geld, maar met die buit namen de jongelui geen genoegen en begonnen zware dreigementen te uiten. Volkomen overdonderd wees de vrouw hen een kamertje waar haar zoon al geboeid op het bed lag en in dat kamertje lag achter de deur een blikken keteltje begraven met 400 à 500 gulden. De dieven, dol op geld en kostbaarheden, gristen dat geld meteen mee en vertrokken. Maar….eenmaal buiten, waar ze misschien met elkaar nog overlegd hebben, kwamen de schelmen weer meteen terug naar binnen en snauwden de vrouw toe: “Verdoemde oude canalie gij hebt nog meer geld want ge hebt een hoeff willen koopen”.
Verdergaande intimidatie
Dat ontkende Geertruij ten stelligste, maar ze was nog niet uitgesproken of ze kreeg een strop om haar hals en werd op een stoel gezet. Daarna werd een touw of het einde van de strop om een balk heen gegooid terwijl de dieven onheilspellende bedreigingen uitten o.a. van haar te zullen ophangen. Een lid van die gauwdievenbende zei toen hardop: “Neen, verbrandt dat canalie als zij het niet zeggen wil”. Tegelijkertijd werd ze zwaar mishandeld, gooide men vast hout op het vuur om haar eventueel te kunnen verbranden, over intimidatie gesproken!
Uiteindelijk heeft Geertrui uit vrees van opgehangen of verbrand te worden aangegeven dat ze hen zou wijzen waar nog meer geld te vinden was. Met de strop om haar hals begeleidde ze de schelmen richting de kelder waar onder de stenen nog zo’n 800 gl. was begraven aan goud- en zilvergeld. De gauwdieven namen alles onder de stenen vandaan en zeiden tegen de weduwe: “Nu kunt gij als een braave moeder gaan slaapen!” Voorts hebben ze bij de weduwe nog gestolen een partij vrouwenhemden, een zilveren beugel, twee gouden ringen, een gouden kruis en slot alles gemerkt met A.W.S., een zilveren horloge, een paar zilveren mannenschoengespen merkt J.W.S., een partij manshemden gemerkt J.S, een partij slaaplakens ongemerkt, een partij mutsen of kovels gemerkt A.S. Vervolgens verklaarde de weduwe aan de regenten van Schijndel dat zij de schelmen had horen noemen de namen van Leendert en Peijnenborg, een deel van hen had zich zwart gemaakt en sommigen hadden zwarte plekken in hun gezicht en ze veranderden hun spraak alsof het Fransen waren volgens het getuigenis van Geertrui zelf.
bron:
BHIC toegang 5122 inv.nr.179 Algemeen schepenprotocol van Schijndel 1795-1797 scan 262 t/m 265